"Sinds
het bericht van de remigratie kan ik niet meer slapen. Ik zie me al: alleen
in het cafe van het dorpsplein. De jongeren onder
elkaar praten: kennen jullie die man? Hij komt de laatste tijd hier vaak.
Hij is de zoon van mevrouw Marika, mijn buurvrouw. Hij heet Lazarus en hij
moet erg lang in het buitenland geweest zijn.

De jongeren
kennen mij natuurlijk niet. Toen ik vertrok - 24 jaar geleden - waren de meesten nog niet geboren. Ik ben met een kontrakt naar de Belgische mijnen vertrokken. Een half
jaar heb ik het daar vol kunnen houden. Daarna ben ik door een landgenoot
naar Nederland geronseld. Hij had nog 17 anderen bij zich. Met een Ford
Transit zijn we 's nachts Nederland binnengebracht. Een echte mensenhandel:
ieder moest 100 gulden betalen. Later hoorden we, dat hij ook nog eens 100
gulden per hoofd kreeg van de baas. Vergunningen en slaapruimte werden door
hem geregeld.
Ik was erg bang in het donker. De overgang van de mijnen naar de fabriek
was fantastisch. Het werk was niet zwaar. De hele dag zittend achter een
machine. Ik hoefde alleen een stalen plaat er onder te schuiven en met twee
wijsvingers twee knopjes tegelijk in te drukken. Nu hoeft dat niet meer,
het gaat automatisch.
Zeven jaar werkloos ben ik nu. Ik heb hier veel vrienden maar mijn grootste
vriend is mijn pils. Op vakantie ben ik nog nooit teruggegaan. Waarom? Ik
weet het niet. Mijn moeder leeft nog. Alleen 's nachts denk ik aan haar en
als ik dronken ben, bel ik haar.
Nu wil ik teruggaan, maar ik ben bang. Hier op de markt kent iedereen me.
Als ik over de markt loop, voel ik me thuis. De nachten vind ik wel
moeilijk, dan denk ik terug aan mijn stadje. Alles zal wel veranderd
zijn...de huizen, de straten, het dorpsplein, de mensen.
En
ik?"
AanZet, november 1987
boven
|